Inlenen van uitzendkrachten in de horeca komt beroep toe op artikel 6:258 BW: risicoverdeling 50-50
In AR 2022-0143 oordeelt de rechtbank dat NL People (uitzendbureau) onder deze omstandigheden (inlener kan uitzendkrachten niet laten werken wegens lockdown van horeca) geen ongewijzigde instandhouding van de inleenovereenkomsten mag verwachten. Evenmin valt in te zien dat de coronacrisis en de in dat kader genomen beperkende maatregelen van de overheid krachtens de aard van de inleenovereenkomsten en de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van inlener moeten komen. Dit betekent dat de inleenovereenkomsten niet ongewijzigd in stand kunnen blijven. De rechtbank acht het redelijk het financiële nadeel dat hierdoor is ontstaan gelijk te verdelen over beide partijen, omdat dit nadeel niet in de risicosfeer van NL People ligt en evenmin in die van inlener. De rechtbank verstaat onder het financiële nadeel: de openstaande hoofdsom, voor zover niet reeds gecompenseerd door de financiële steun die NL People van de overheid heeft ontvangen in de vorm van de NOW-regeling. Zij wijst daarbij in het bijzonder naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974) en de conclusie van de A-G vóór de prejudiciële beslissing (ECLI:NL:PHR:2021:902)
Let wel: het gaat hier dus niét om de relatie werkgever <-> arbeidskracht, maar de relatie werkgever <-> uitlener (uitzendbureau, mogelijk ook payrollbedrijven). De manier van redeneren is erg vergelijkbaar met de 'pijnverdeling' die we in het huurrecht ondertussen kennen (zie ook de genoemde ECLI-nummers die daarover gaan).
Zie ook de PDF voor wat meer duiding.